Sessie Pop-Up ‘Poëzie en Muziek’ bij Wijkwaard (zaterdag 16-9-2023, aanvang: 11 uur)
De grote zaal van OntmoetingsCentrum Wijkwaard is gereed gemaakt voor de sessie, aan de wanden zijn schilderingen en tekenwerk van leden van kunstgroep Huiswaard te zien. Achter de optreedplek staat een scherm waarop een slideshow draait met Jelle’s gedetailleerde structuurtekeningen. De bijzondere tekeningen laten gedroomde plattegronden van fictieve steden zien. Jelle heeft voor de gelegenheid z’n lange rode mantel aangetrokken en draagt daarbij een fez op het hoofd, zo is hij een personage uit één van z’n verhalen geworden.
De zaal is verduisterd, voor deelnemers en publiek zijn een tiental stoelen neergezet. Bij de plek waar dichters en muzikanten samenkomen staat de nodige apparatuur klaar: Synthesizer, sequencer, gitaarversterker met effectapparaten, zangversterker met microfoon en mixer. De opbouw begint vanaf 10 uur, rondom 11 uur komen de eerste deelnemers binnen, het zijn gitaristen Jaro uit Amsterdam en Brandon uit Haarlem.
Singer-songwriter Jaro bijt de spits af met eigen liedwerk op gitaar, al gauw begeleid door Robert op saxofoon. De songtekst vertelt over een vrouw op afstand, een persoonlijke herinnering. ‘Oh, wat lekker als het mag, als je niet wordt weggehoond, op de brandstapel gegooid, in een vorig leven misschien, af en toe moet je je gekte eruit laten’, is het commentaar van gitarist Jaro na het afronden van z’n eerste nummer. Er volgt een stukje instrumentaal spel met aansprekende bas en ritmische nadruk, een gemoedelijk uitgesponnen stukje muziek.
Even is er een korte pauze, bekenden komen binnen en er wordt wat gepraat. Dan produceert de Korg-synthesizer een golvend geluidsdecor, een aansporing voor de dichter om met z’n voordracht te beginnen en de literaire jamsessie te openen. De PA is inmiddels ook opgesteld zodat er betere geluidsversterking is die de gehele zaal bestrijkt.
Dichter-performer Felix gaat van start met beschouwelijke teksten over eenzaamheid in anonieme huizen, wereldnieuws en verlangen naar lichtvoetigheid, ‘O kon ik maar de zon leegdrinken’. Natuurlijk hoort er ook een poëtica bij, er volgt een filosofische beschouwing over de kracht van poëzie, getiteld ‘poems can’t lie’.
Vervolgens is het de beurt aan dichter Gerard Scharn die inmiddels is gearriveerd. Hij opent met enkele klanken geproduceerd door z’n Vietnamese mondharp om wat extra aandacht te trekken te midden van het onpeilbaar geluidsdecor van de synthesizer en het gerommel op de optreedplek en in de zaal. Gerard komt met een satirische kijk op Den Bosch, een surrealistisch gedicht over een vaandeloptocht met muzikanten en een poëem over een eenzame man die dood in huis gevonden wordt, ‘Graag een begrafenis van gemeentewege, zonder dichters aan mijn graf’. De dichter vervolgt met een tekst over een vreemdeling die nergens welkom is en waaraan onmogelijke vragen en eisen worden gesteld als hij toch probeert om ergens toegelaten te worden; dan brengt hij een warm pleidooi voor de levensvisie van natuurvolkeren. Gerard wijdt vervolgens uit over de ondankbaarheid van het beulsvak en de waarheid van de koe die verborgen zit in haar vlekken. Als besluit van de eerste set een wrang gedicht over sterren die overal stralen maar worden uitgedoofd in het dodenrijk van concentratiekampen. Scharn schuwt in zijn poëzie de schaduwzijden van de beschaving niet.
Hierna brengt Rhea haar onderzoekende poëzie over een rusteloos hart dat in de grauwe werkelijkheid de horizon afpelt, alles opnieuw wil benoemen zodat een nieuwe vorm ontstaat. Zij breekt een lans voor een creatieve blik, kort maar krachtig.
Het klankdecor komt tot rust, Felix begint aan zijn tweede set: ‘Ongewoon gewoon tref jij achter mijn ogen, verwarring geen excuus, wat blijft niet meer, de glans die dooft, gebaar, moment, vervlogen. Hij keek onder de golven van vele oceanen, hoe het leven werd gevoed en verfrissing werd geboden, in de diepte van de zeeën stond hij aan de oever in de duizendvoudige schemer, hij keek, hij vond en hij verloor. Wat heb ik nog te wensen, zijn al mijn sterren als kometen uit de hemel gevallen …’ Ook hier weer romantiek, verweven met enige melancholie, met aandacht gebracht.
Dan is het tijd voor een dichterlijke bijdrage van Sjoerd, deze gaat er eens goed voor staan en brengt met veel enthousiasme een bloemlezing van teksten van de Fruitcompagnie, aansluitend op de bijdrage van Felix, die ook tot het illustere poëtische initiatief behoort, sinds 1993: ‘Alles achterlaten, Gezondheid, Jouw lach de stad, Er is een tijd die verwaait, Zonnelied, Wandeling, Mijn lied om jou, Leren liefde, Barok, Ik hou nog van je en Madeleine’, passeren de revue. Een bourdontoon met kleine variatie in amplitude klinkt als inbedding uit de synthesizer. Na een klein half uur komt de overtuigende set tot een einde. Applaus!
Vervolgens neemt dichteres Petra Fenijn haar beurt, ze neemt ons mee naar het grotebozebeestenbos waar de grote boze wolf uiteindelijk niet blijkt te bestaan, de bloemen niet mogen worden vertrapt en de kraaien die vanuit de boomkruinen naar beneden vliegen onheil suggereren, maar niet meer dan dat. Er volgen mijmerende gedichten waarin fragmentarische indrukken zijn vastgelegd, het zouden jeugdherinneringen kunnen zijn, over een bezoek aan het Zuiderpark, een veemarkt met een koe die niet geaaid wil worden en een schuw kalf met rollende witte ogen. Dan een introverte tekst over het wezen van stof, luisteren maar niets kunnen zeggen, de ongeziene vrijheid op het toilet, liefzijn en de gelijkenis met een vreemde mevrouw op een oude foto. Kwetsbaarheid en persoonlijke tragiek zijn speurbaar met als omlijsting een mild bad van ondulerende synthesizertonen, eindeloos, onaanraakbaar en niet nader te duiden.
Petra vervolgt haar poëtisch verhaal met dokters die in het hoofd kijken, als dwaallicht reizen zonder bestemming, en een fascinatie voor brekende en smeltende dingen; over het verlegen paard Black Beauty en pappa verscholen achter uitspraken van Freud, de tweedehands jas met de geur van oude tabak, teruggehangen om nooit meer aan te pakken. Felix neemt namens de organisatie het woord, ‘Dankjewel, elk gedicht is een bekentenis, het is geslaagd’.
Dan is het woord aan Petra van Rijn, een oude bekende van Dichterskring Alkmaar. Zij brengt een lofdicht op de stad Alkmaar die bruist als het zog van een speedboot op de Oudegracht. Er volgt een gedicht over een twijfelaar met ongewisse idealen en geloof van vroeger die door schreeuwers overstemd wordt. Dit stemt even tot nadenken. ‘Het volgende vers is iets langer en ook anders van toon en is geschreven naar aanleiding van de tentoonstelling “Voor mijn voeten” van Herman de Vries in het Stedelijk Museum van Alkmaar, een kunstenaar die afdrukken van aarde maakt en grond op kleur verzamelt.’ Petra is duidelijk gefascineerd door deze wereld dicht bij huis, als kind vroeg ze zich al af waar zand van gemaakt was, nu toont ze respect ‘voor de verzamelaar die het land en de kleuren wil bewaren voor wie na ons komt’. Er volgt een filosofisch gedicht waarin de dichter beseft uit sterrenstof te zijn gemaakt en adem en erfelijk materiaal te delen met bewoners van een vluchtelingen-opvangcentrum waarover het nieuws bericht. Dan schildert de dichteres een kunstenaar die in zijn schilderijen zou kunnen wonen, lichtvoetig als een libel op een bloem in de zon, waarbij de duisternis en donkere last zou kunnen optrekken en alles anders was. In de herinnering een euforische tijd waarbij geen zee te hoog ging met ‘rauwe en roekeloze feesten met maling aan de morgen en de mensen’. Tussentijds applaus is hoorbaar.
Petra vervolgt haar voordracht met een tekst over het tassenmuseum en vluchtelingen die in hun tas herinneringen meenemen, ze komen met lege armen en een hart vol warmte. Het volgend gedicht is geïnspireerd door het huiselijk leven van de dichteres, kleurrijk wordt beschreven hoe met omslachtig naai- en stikwerk op de naaimachine een satijnen bruidsjapon wordt gemaakt voor de barbiepop van het jongste kind. Als laatste gedicht van de voordracht brengt Petra van Rijn een jeugdherinnering waarbij het huis van een overleden echtpaar wordt verkocht, de tuin vertrapt en omgewoeld door nieuwe bewoners; een gebroken idylle waarvan de glans te zien is op oude foto’s waarvan nu niemand meer weet wie ze heeft gemaakt. Spijt van vroeger is zinloos geworden.
Het is dan tijd voor de tweede set van singer-songwriter Jaro, ‘Over dichten kan ik alleen voor mezelf spreken, over hoe jezelf de wereld ziet, hoe een ander de wereld ziet, je gaat altijd weer daarover schrijven of zo. Dit is een eigen nummer, ik heb de handicap om alleen maar eigen nummers te spelen, daar moet ik het dan maar mee doen’. Jaro zingt over tegenspoed, vermoeidheid en pijn in het lijf, daartegenover kracht en een schaduw die trouw met hem meeloopt. Er volgt een overtuigend nummer over ‘lucky ones while I am stuck in the mud’, veel levensblues met op het eind de gevatte opmerking ‘kan ik bedanken voor dat ene bitterballetje, ik hoop dat ik op het eind nog ’n bitterbal kan nemen’. Applaus, nice and clean. ‘I wash myself’.
Sjoerd vraagt aandacht voor zijn historische verhaal ‘Nobel’, dat hij van plan is om uit te gaan brengen. Hij geeft eerst toelichting en leest dan een stuk voor. Het gaat over het leven van een Alkmaarse schipper genaamd Nobel, een historische figuur die leefde in de 17e eeuw, die zich aanmeldde bij de Duinkerker kapers. Na enige successen op de kaapvaart ging hij verder het criminele pad op en probeerde daarbij de rijke heer Bardes die woonde in de Hof van Sonoy te overvallen. Hij plande een overval op zijn buitenhuis in Heiloo, deze mislukte want de heer was in de herfst alweer naar zijn stadswoning in Alkmaar vertrokken. De ware geschiedenis van het leven van Nobel is gereconstrueerd op basis van documenten uit het rijksarchief in Den Haag. Sjoerd schreef een geromantiseerd verhaal waarbij hij Bardes een relatie laat hebben met een hele rijke Alkmaarse mevrouw, tevens een historische figuur, die haar man en dochter binnen een etmaal verloor. Het publiek mag raden van welke mevrouw hier sprake is. De schrijver laat zijn fantasie gaan in soms wat absurde dialogen tussen moeder en dochter in huiselijke kring, waarbij duidelijk wordt dat vader Bardes eerder aan een ziekte is overleden, de chirurgijn kon hem niet meer genezen. Als mensen iets willen aanschaffen dan kunnen ze contact opnemen via e-mail.
Dan volgt de tweede voordracht van Gerard Scharn, ‘Het is nogal bluesy en neerslachtig’, voegt de dichter toe. Saxofonist Robert vult aan daar wel raad mee te weten en maakt zijn instrument gereed. Het eerste poëem ‘Lady sings the blues in Jiddisch’ gaat over een zangeres die een wanhoopslied brengt in kamp of ghetto en haar uitgewoonde lichaam aanbiedt aan de hoogste bieder voor wat oudbakken brood. Het wordt stil in de zaal. Gerard brengt vervolgens zijn ‘Ode aan de ellende’ waarin hij droeve muziek omarmt en de ellende van het levenslied; daarbij komt sentiment over krijsende kinderen, ketelbinkies op hun eerste reis bezweken, de jonge weduwe op het kerkhof, krassende raven en de valse noot. Robert illustreert de valse noot perfect met zijn sax, met gevoel voor theater.
Gerard Scharn toont wederom zijn fascinatie voor de voorbije wereldoorlogen en komt met een dichterlijke beschrijving van het slagveld waar tussen de ontvleesde lijken uitrustingsstukken liggen: ‘Koperen knopen, vetleren ransels, lood van niet-afgevuurde patronen en veldflessen vol wodka en saké’. Dan een tekst over transportlijsten die verwijst naar de holocaust, over de doodsklok en de treinen naar het Oosten, waarbij de hoop vervliegt. Een volgend gedicht beschrijft de waanzin van het slagveld waar meerdere nationaliteiten tegen elkaar vechten, met achter het front de zwarthandel, het lazaret, dansende officieren in luxe bordelen met daartegenover de wrange realiteit van de grote oorlog: ‘Massagraf, dood paard, latrine, gasmasker, loopgraafhond en ieperit’.
Scharn komt vervolgens met een gedicht geïnspireerd door de Duitse kunstenares Unica Zürn, bekend van haar poëtische anagrammen, ‘Ze is triest aan haar einde gekomen, ze sprong uit een raam dat iets te hoog was’. Tot slot volgt uit het hoofd een carnavalesk gedicht over snuitebolleke met haar vaandel geborgd in haar navel, muzikanten met rinkelbom en vlekkenfluit, een lied vol nostalgie, ‘zoemend als een snorrenbos, een bijenkorf vol russinnen’. Na de rauwe kamp- en oorlogspoëzie kiest de dichter voor de surrealistische toets, ‘Ik dank u’. Applaus volgt.
Fruitcompagnie sluit de sessie af met liedwerk. Felix begint met de tekst ‘Madeleine’, met Jelle op gitaar en Robert op saxofoon, gevolgd door de nummers ‘Viool’, ‘Vrouw van licht’, ‘Leren Liefde’ en ‘Eenzame danser’ met als feestelijke afsluiter het zeemanslied ‘Gezondheid’.
De sessie Pop-Up ‘Poëzie en Muziek’ bracht gedurende meer dan drie uur achtereen een bijzondere diversiteit aan dichterlijke stemmen, gelardeerd met muzikale improvisaties, vaak met een zeer persoonlijk, romantisch uitgangspunt. Dit maakte de luisteropgave voor het publiek niet gemakkelijk, toch namen enkelen de moeite om nader naar de dichterlijke stemmen en voordrachten te luisteren om iets van de strekking van het gebodene te begrijpen en na te voelen. Al haperde de chemie tussen dichters en muzikanten bij tijden of was de volumebalans niet in orde, het ontbrak niet aan lef om deze vrije sessie neer te zetten. Dank aan allen die hebben meegewerkt.
Felix Hogeboom